34268 |
vee houden |
houden:
hāu̯ǝ (Q096a Borgharen)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
18373 |
veel te grote schoen |
avanceerschoen (<fr.):
avvenseersjon (Q096a Borgharen)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderbroek:
flodderbrook (Q096a Borgharen)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
ven:
ven (Q096a Borgharen)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
21182 |
veerpont |
veer:
veer (Q096a Borgharen)
|
veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34282 |
veevoer verzamelen |
kruiden:
krūi̯ǝ (Q096a Borgharen)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
19431 |
vegen, keren |
vegen:
vège (Q096a Borgharen)
|
vegen [SGV (1914)]
III-2-1
|
33281 |
veldbonen |
paardsbonen:
pērts[bonen] (Q096a Borgharen)
|
Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.]
I-5
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
liewerik (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen),
liewerk:
liewerk (Q096a Borgharen)
|
leeuwerik [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
33696 |
veldweg |
karweg:
karwēx (Q096a Borgharen),
veldweg:
vɛ̄ltwēx (Q096a Borgharen)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|