30794 |
villen |
villen:
velǝ (Q096a Borgharen)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
24386 |
vin |
vin:
vin (Q096a Borgharen),
vinne (Q096a Borgharen)
|
vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
vinge (Q096a Borgharen)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
vinger [DC 01 (1931)] || vingers [SGV (1914)]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
liət (Q096a Borgharen)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24387 |
vis, algemeen |
vis:
vösj (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24402 |
visaas |
aas:
oas (Q096a Borgharen)
|
aas [SGV (1914)]
III-4-2
|
22852 |
viskorf |
korf:
körf (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen)
|
fuik [SGV (1914)], [SGV (1914)]
III-3-2, III-4-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vösje (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
vlechten:
vløxtǝ (Q096a Borgharen)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|