24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
mèrreköf (Q096a Borgharen)
|
meerkol [SGV (1914)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (Q096a Borgharen),
vlag:
vlag (Q096a Borgharen)
|
vlag [SGV (1914)]
III-3-1
|
30487 |
vlaggen |
grozen:
grǫsǝ (Q096a Borgharen),
russen:
røšǝ (Q096a Borgharen)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlaak (Q096a Borgharen)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
20944 |
vlees |
vlees:
vleisch (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen),
vleisj (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maai (Q096a Borgharen),
ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem
maaj (Q096a Borgharen)
|
made [ZND 38 (1942)] || made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21442 |
vleien |
flikkeflooien:
flikkefloeje (Q096a Borgharen)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-3-1
|
34378 |
vleiwoord voor het varken |
kuus, kuus:
kyš, kyš (Q096a Borgharen)
|
[VC 14, 2c v]
I-12
|
24444 |
vliegend ongedierte |
ongedierte:
ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem o: dof-lang / ie: langger.
ongedierte (Q096a Borgharen),
ongesiefert:
ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem o: dof-lang / ie: langger.
ongesiefert (Q096a Borgharen)
|
vliegend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22375 |
vlieger |
waaier:
wèjer (Q096a Borgharen)
|
vlieger (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|