20294 |
vriend |
vriend:
vrund (Q096a Borgharen),
’nun troewe vrund (Q096a Borgharen)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)]
III-3-1
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vreeze (Q096a Borgharen)
|
vriezen [SGV (1914)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wei̯s˃vrou̯ (Q096a Borgharen),
wīējsvrouw (Q096a Borgharen)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
de vreumes (Q096a Borgharen)
|
Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
geen apart woord voor echtgenoote
vrou̯ (Q096a Borgharen)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germpje:
germkǝ (Q096a Borgharen)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
germ (Q096a Borgharen)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gɛrm (Q096a Borgharen),
schaap:
šǭp (Q096a Borgharen)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zōx (Q096a Borgharen),
zūx (Q096a Borgharen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zijj (Q096a Borgharen)
|
Wijfjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|