24987 |
glad, glijdend |
glad:
glad (Q096a Borgharen)
|
glad [SGV (1914)]
III-4-4
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
draad:
drǭt (Q096a Borgharen)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
17853 |
glijden |
glijden:
glije (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)]
III-1-2, III-3-2
|
24316 |
glimworm |
vuurworm:
vuurwörm (Q096a Borgharen),
vuurwormpje:
vuurwörmke (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen),
vuurwörremke (Q096a Borgharen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
18957 |
gluiperd |
sluiper:
sloeper (Q096a Borgharen)
|
gluiper [SGV (1914)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
gluperig (Q096a Borgharen)
|
gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
34172 |
goed liggen |
goed:
gōt (Q096a Borgharen)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
opbrengen:
ǫbreŋǝ (Q096a Borgharen)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
goojekoop (Q096a Borgharen)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goedzak:
goodzak (Q096a Borgharen)
|
goedzak [SGV (1914)]
III-1-4
|