17549 |
grof gebouwde vrouw |
dik wijf:
ein dik wief (Q096a Borgharen)
|
Hoe heet een dik en log vrouwmens (machochel, machoechel, of iets anders) ? [ZND 38 (1942)]
III-1-1
|
18300 |
groflinnen beenwindsel |
get:
[mv.]
getters (Q096a Borgharen),
puttee (eng.):
poeties (Q096a Borgharen)
|
Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)] || windsels, groflinnen lappen of ~ die bij koud of nat weer en bij vuil werk met linten of knopen om de broekspijpen worden gebonden [slophooze, beenslette, beenwagge, gette, slikbagge] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
goed:
gōt (Q096a Borgharen),
mestheem:
mesǝm (Q096a Borgharen)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
grond:
gront (Q096a Borgharen)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
20346 |
grootmoeder |
grootmama:
grutmamā (Q096a Borgharen),
grootmoeder:
groetmooder (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen),
grutmōdər (Q096a Borgharen),
grutmōi̯ər (Q096a Borgharen),
oudma:
aammaa (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; grootmoeder zit te breien; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grutau̯ərs (Q096a Borgharen)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
gruutte (Q096a Borgharen)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
ampa:
aampaa (Q096a Borgharen),
cf. WNT s.v. "amme - bij verkorting am
aampaa (Q096a Borgharen),
grootpapa:
grutpapā (Q096a Borgharen),
grootvader:
groetvaader (Q096a Borgharen),
groetvader (Q096a Borgharen),
grut˃vādər (Q096a Borgharen),
grut˃vāi̯ər (Q096a Borgharen)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; grootvader rookt een pijp; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
groet (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen,
Q096a Borgharen)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33317 |
grote boerderij |
groot goed:
grūt gōt (Q096a Borgharen),
halving:
hālfeŋ (Q096a Borgharen
[(middelgroot tot groot bedrijf)]
),
hof:
hōf (Q096a Borgharen)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|