23215 |
klepel |
klepel:
klepel (Q096a Borgharen)
|
klepel [SGV (1914)]
III-3-3
|
21371 |
kletsen [snateren] |
snateren:
snatere (Q096a Borgharen)
|
snateren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21405 |
kletsen [zeveren] |
zeveren:
zeivere (Q096a Borgharen)
|
zeveren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetse (Q096a Borgharen)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21337 |
kletswijf |
klappei:
klappèj (Q096a Borgharen)
|
klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
24536 |
klit |
klit:
klet (Q096a Borgharen)
|
klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kietsj (Q096a Borgharen)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (Q096a Borgharen),
kloomp (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen),
kloompe (Q096a Borgharen),
klōmp (Q096a Borgharen)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
houten schoen:
houte sjoon (Q096a Borgharen),
schippersklomp:
sjipperskloomp (Q096a Borgharen)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] || klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
kluit (Q096a Borgharen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|