e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgharen

Overzicht

Gevonden: 1951
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koud, mistig en somber weer donker (weer): donkel wêr (Borgharen) donker [~ weer] [SGV (1914)] III-4-4
koude noordenwind, bijs koude wind: ⁄ene kauwe wind (Borgharen) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] III-4-4
kous met knoopjes slobkous: sjlopkouse (Borgharen) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen kous: Diej kous is gaans rech, dao zitte gein minderinge in ’t bein (Borgharen), kous (Borgharen), kouse (Borgharen), ’t bein vaan diej kous is te kort (Borgharen), n kousen]: kous (Borgharen) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband kousenbinder: kousebinger (Borgharen) kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Borgharen), kouteren: kǫu̯tǝrǝ (Borgharen) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag van een kraagmantel pelerine (<fr.): pellerien (Borgharen) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraakbeen knoers/knors: knoors (Borgharen) kraakbeen [SGV (1914)] III-1-1
kraamverzorgster zuster: zuster (Borgharen) kraamverpleegster; gediplomeerde verzorgster moeder/kind [DC 12a (1943)] III-2-2
kraan van de metalen gierton verspreider: vǝršpręi̯ǝr (Borgharen) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1