e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

Gevonden: 3627
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grootte grootte: grodzjə (Borgloon), groidzjə (Borgloon) grootte [ZND 01 (1922)] III-4-4
grootvader grand-papa (fr.): grampapa (Borgloon), grootvader: grootfaor (Borgloon), pre (fr.): dit wordt ook voor "vader"gebruikt  péér (Borgloon), tij: téé (Borgloon), vader: vaoər (Borgloon) grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2
grote boerderij boerderij: [boerderij] (Borgloon), geleg: gǝlēx (Borgloon), gǝlīǝx (Borgloon), winning: węneŋ (Borgloon  [(groter dan boerderij)]  ) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
grote hoeveelheid, hoop hoop: Opm. meervoud: h[yp.  houp (Borgloon), massa: mas (Borgloon) hoop [ZND 01 (1922)] || massa [ZND m] III-4-4
grote knikker dikke, een ~: dikə (Borgloon), trulmaai: trulmeeə (Borgloon) Een grote knikker. [N R (1968)] || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)] III-3-2
grote lijster dikke lijster: Frings  dekə lēͅstər (Borgloon), grote lijster: Frings  groͅu̯tə lēͅstər (Borgloon) grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)] III-4-1
grove stem grove stem: o stoottonig  n grōf stəm (Borgloon) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
guit, schalk guit: gø͂ͅt (Borgloon, ... ), vlugge, een -: vløk (Borgloon) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4
gulden gulden: gølə (Borgloon, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  gələ (Borgloon) gulden [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1
gulden mis gulden mis: də gølə mēī.s (Borgloon) Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3