18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
pastoorschoen:
pastouerschoeən (Q156p Borgloon)
|
schoenen, hoge ~ met elastieken tussenstukken in de schacht [boddekeens] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
galoche (fr.):
gallosje (Q156p Borgloon),
yalošə (Q156p Borgloon)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33073 |
hok opbinden |
muilbanden:
mōǝlbanǝ (Q156p Borgloon)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
22024 |
holenduif |
kotduif:
Frings
ku(t)dau̯f (Q156p Borgloon),
kutdau̯f (Q156p Borgloon)
|
holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
hoemel (Q156p Borgloon),
huməl (Q156p Borgloon)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (Q156p Borgloon),
kloͅt (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
ps. boven de [ staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet om te spellen.
kløt (Q156p Borgloon)
|
kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hōnd (Q156p Borgloon),
hoͅnt (Q156p Borgloon)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondsstal:
hoͅnsstāl (Q156p Borgloon)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
34567 |
hondenkar |
hondskar:
hǫntskē̜r (Q156p Borgloon)
|
Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr]
I-13
|
21622 |
honderd frank |
honderd frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
hoͅndərt fraŋ (Q156p Borgloon),
stuk van honderd:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə støk fan hoͅndərt (Q156p Borgloon)
|
100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|