e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huiveren bibbelen: bibələ (Borgloon, ... ) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] III-1-2
huppelen huppelen: hóeppele (Borgloon) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] III-1-2
huurhuis huurhuis: hy(3)̄rhōͅəs (Borgloon), hy(3)̄rōͅəs (Borgloon) huurhuis [ZND 27 (1938)] III-2-1
iemand uitschelden voor de gek houden: plat  vor de gek hagen (Borgloon) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-1-4
iemands overlijden aanzeggen gebidden: znd 32, 71;  gəbêê (Borgloon) de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)] III-2-2
iep olm: oləm (Borgloon) olm [ZND m] III-4-3
ijken ijken: də gəwīçtə ēīkə (Borgloon), pegelen: də gəwīçtə peͅigələ (Borgloon) De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)] III-3-1
ijlen bekoekeld zijn: bekukkelt zè.n (Borgloon) Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, raaskallen, baageren, dolen). [N 107 (2001)] III-1-2
ijsmuts berenmuts: bērəmuts (Borgloon), sneeuwhoedje: snāuwhøytšə (Borgloon) ijsmuts [N 25 (1964)] III-1-3
ijsnagels ijsnagels: ē̜.sniǝ.gǝl (Borgloon) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11