20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jounk (Q156p Borgloon)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jounk (Q156p Borgloon)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
vlug:
vløk (Q156p Borgloon)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
duivelshaar:
dy.vəlshō̝eͅr (Q156p Borgloon),
stoppelen:
stò.pələ (Q156p Borgloon)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
vogeltje:
vø̄ygəlkəs (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
vogeltje [ZND 04 (1924)]
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
nog niet vlug:
noͅx nie vløk (Q156p Borgloon)
|
jonge vogel die nog niet kan vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
jǫu̯.ŋk (Q156p Borgloon)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]
I-11
|
34025 |
jong van een rund |
jong:
jǫŋk (Q156p Borgloon),
kalf:
kalf (Q156p Borgloon)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q156p Borgloon),
bax (Q156p Borgloon),
bák (Q156p Borgloon),
baggen (mv.):
bage (Q156p Borgloon),
kurre:
kyrǝ (Q156p Borgloon),
kørǝ (Q156p Borgloon),
(mv)
kørǝ (Q156p Borgloon)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gē̜skǝ (Q156p Borgloon),
jonge gans:
joŋ gās (Q156p Borgloon),
jǫu̯ŋ gāǝs (Q156p Borgloon)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|