19695 |
kast |
kast:
kas (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
kast [ZND 01 (1922)] || Leg die broden op de kast [ZND 05 (1924)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
ka.t (Q156p Borgloon)
|
kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
22311 |
katapult |
flits:
flits (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
vork:
benadert het Eng work
vör(ə)k (Q156p Borgloon)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjes wegschieten? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
23213 |
katholiek |
kalot (<fr.):
kəlot (Q156p Borgloon),
katholiek (<fr.):
katəlī.ək (Q156p Borgloon),
katəlî.k (Q156p Borgloon)
|
Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)] || Katholiek. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
kǝtō.ǝn (Q156p Borgloon)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
24179 |
kauw |
bont kraaitje:
bontə krɛ.ikə (Q156p Borgloon),
bontə krɛ̄.kə (Q156p Borgloon),
Frings
bontə krēͅkə (Q156p Borgloon),
boͅntə krēͅkə (Q156p Borgloon),
kauwtje:
koͅ:ukə (Q156p Borgloon)
|
Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] || kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] || kerkkauw [ZND 27 (1938)]
III-4-1
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kəsü:fəl (Q156p Borgloon),
kəz".fəl (Q156p Borgloon)
|
Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)], [ZND m]
III-3-3
|
33781 |
keel |
strot:
strūǝ.t (Q156p Borgloon)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
strot:
stru.əd (Q156p Borgloon)
|
strot [RND]
III-1-1
|
33934 |
keelketting, keelriem |
halsriem:
halsrim (Q156p Borgloon)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|