23214 |
kerk |
kerk:
ke.rək (Q156p Borgloon)
|
Kerk. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
23298 |
kerkklok |
klok:
de kleupel van de klok (Q156p Borgloon)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
24182 |
kerkuil |
torenuil:
Frings
tōnail (Q156p Borgloon),
tōənāil (Q156p Borgloon)
|
uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22803 |
kermis |
kermis:
kaĕrmes (Q156p Borgloon),
kErremes (Q156p Borgloon),
kɛrəmis (Q156p Borgloon),
mørgə is et kerməs (Q156p Borgloon)
|
kermis [GTRP (1980-1995)], [RND] || Kermis. [Willems (1885)] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
33537 |
kers, zoete soorten |
beekkers:
bēi.kâ.s (Q156p Borgloon),
kers:
kers}* (Q156p Borgloon),
kjûs (Q156p Borgloon)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND m]kers [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20703 |
kersenpannenkoek |
kersenkoek:
kjōsəkuk (Q156p Borgloon)
|
Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kjū.sməs (Q156p Borgloon)
|
Kerstmis. [ZND m]
III-3-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (Q156p Borgloon)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19665 |
keuken |
keuken:
kø̄i̯.kə (Q156p Borgloon)
|
keuken [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
19496 |
keukenrek |
bank:
ba.ŋk (Q156p Borgloon),
bred:
breͅi̯t (Q156p Borgloon),
brīt (Q156p Borgloon)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|