18626 |
klep (van pet) |
klep:
klap (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18200 |
klepbroek |
mansbroek:
mḁnzbruk (Q156p Borgloon)
|
broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23215 |
klepel |
klepel:
de kleupel van de klok (Q156p Borgloon),
kløpəl (Q156p Borgloon)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || Klepel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babələ (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
lameren:
Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.
lameͅirə (Q156p Borgloon),
ləmeͅirə (Q156p Borgloon),
tateren:
Van Dale: I. tateren, 1. (van kleine kinderen) levendig klanken voortbrengen; -2. (gew.) onaangenaam hard en veel praten; kwebbelen, snappen -3. (gew., in niet-ongunstige zin) praten, babbelen, keuvelen; -4. (gew.) snateren, kwetteren.
tšōͅtərə (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
zeveren:
hi zeivert (Q156p Borgloon)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || praten [ZND m] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
klatsou̯ǝr (Q156p Borgloon)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
babbelwijf:
babəlwēf (Q156p Borgloon),
kletstrien:
klɛtstrin (Q156p Borgloon)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleujr (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
klø͂ͅyər (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
31704 |
kliefhamer |
houten hamer:
houten hamer (Q156p Borgloon)
|
De zware, houten hamer met lange steel die samen met de kliefbijl wordt gebruikt om hout te klieven. De kop van de hamer is volgens de respondent uit Eygelshoven (Q 119) versterkt met ijzeren banden (īzǝrǝ bɛŋ). De kliefhamer wordt onder meer gebruikt door de timmerman, de wagenmaker, de klompenmaker en de kuiper. Zie ook afb. 4.' [N E, 8a; N G, 40c; N 53, 128; N 75, 133c; A 29a, 1; monogr.]
II-12
|
32257 |
kliefmes |
kliefbeitel:
kliefbeitel (Q156p Borgloon)
|
Zwaar mes met een lange, houten steel die schuin ten opzichte van het blad staat. Het dient om hout te doen splijten. Het kliefmes wordt daartoe boven op het stuk boomstam gezet, waarna met de kliefhamer op de bovenkant van het blad wordt geslagen tot het hout in tweeën is gespleten. Zie afb. 206. Soms worden bij deze werkzaamheden ook houten of metalen wiggen gebruikt. Zie ook het volgende lemma. Het kliefmes van de kuiper heeft een andere vorm dan dat van andere houtbewerkende beroepen. Zie ook de lemmata ɛkliefhamerɛ en ɛkliefbijlɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 8b; A 32, add.]
II-12
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
klīrə (Q156p Borgloon),
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
kliere (Q156p Borgloon),
klī.rə (Q156p Borgloon)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|