e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kraaien, gezegd van de haan kraaien: krẽ̜ (Borgloon) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
kraakbeen knots: knots (Borgloon) kraakbeen [ZND m] III-1-1
kraaltjes pareltjes: pjaləkəs (Borgloon) kraaltjes [RND] III-3-2
kraan van de metalen gierton kraan: krǭǝn (Borgloon) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
kraanvogel krienekraan: krienekraon (Borgloon), krienekroan (Borgloon), krīnəkrōͅ.n (Borgloon), Frings  krinəkrōͅən (Borgloon), krinnekraan: Frings  krenəkroͅai̯n (Borgloon) kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)] || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)] III-4-1
krabben schrabben: sxrabǝ (Borgloon) Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.] II-1
krakeling krakeling: kro͂ͅkəleŋ (Borgloon) Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)] III-2-3
krakende schoen kraakschoen: krá͂ksxuu (Borgloon), krakende schoen: kroakende schoeən (Borgloon) schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)] III-1-3
kram klauwen: klǫu̯ǝ (Borgloon) Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g] I-13
kramsvogel krammer: Frings  kramər (Borgloon), tsjakker: Frings  tšakər (Borgloon) kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)] III-4-1