e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nemen, pakken nemen: neejme (Borgloon), nēī.mə (Borgloon) nemen [ZND 25 (1937)] III-1-2
nerf van de weide groes: grūs (Borgloon), ris: rēi̯ǝs (Borgloon) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nest nest: nêi.s (Borgloon), nês (Borgloon) nest [Willems (1885)], [ZND m] III-4-1
nestverlater vlug: vløk (Borgloon) jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] III-4-1
neteldoek doek: duk (Borgloon) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7
neus neus: nôs (Borgloon) neus [ZND m] III-1-1
neus van een schoen snuit: snouət (Borgloon), snōͅt (Borgloon) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusklem praam: prāu̯m (Borgloon), snuitring: snōǝtręŋk (Borgloon) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusriem snuitband: snǭǝ.t˱bānt (Borgloon) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10
neusring ring: ręi̯ŋk (Borgloon), trompring: trumpręŋk (Borgloon) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12