24225 |
pimpelmees |
begijntje:
Frings
bəgai̯ŋkə (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
blauwselmannetje:
bloͅ:əsəlmeͅnəkə (Q156p Borgloon)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)] || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17670 |
pink |
pink:
pi.nk (Q156p Borgloon)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
22365 |
pinkelen |
pinkelen:
piŋkələ (Q156p Borgloon)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij een stokje, aan beide einden gescherpt, met een andere langere stok eerst omhoog en dan weggeslagen wordt? [ZND 34 (1940)]
III-3-2
|
22366 |
pinkelhoutje |
pinkel:
piŋkəl (Q156p Borgloon)
|
Hoe heet het kleine stokje uit 65a dat wegvliegt? [ZND 34 (1940)]
III-3-2
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
peingsə (Q156p Borgloon)
|
Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
də pikə (Q156p Borgloon)
|
Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
20060 |
pioen |
jozemien:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
šōsəmīn (Q156p Borgloon)
|
Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)]
I-7
|
24364 |
pissebed |
varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
verken (Q156p Borgloon)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kjā.n (Q156p Borgloon),
kjân (Q156p Borgloon)
|
kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kjaan (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
kjān (Q156p Borgloon)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|