21476 |
rijksveldwachter |
veldwachter:
vɛ.ltwā.xtər (Q156p Borgloon)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
enə zjəndɛrəm (Q156p Borgloon)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rééəp (Q156p Borgloon)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
ət heͅt gəreͅmp (Q156p Borgloon),
rijmen
re͂ͅmə, re͂ͅmolə, gəre͂ͅmt (Q156p Borgloon)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
rê.m (Q156p Borgloon),
(m.)
de rēͅm (Q156p Borgloon),
rijm (man.)
re͂ͅm (Q156p Borgloon)
|
rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
boenstouk (Q156p Borgloon),
bounstoak (Q156p Borgloon),
rijs:
rês (Q156p Borgloon)
|
[ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstpap:
re͂ͅspap (Q156p Borgloon),
reͅəspap (Q156p Borgloon)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevla:
re͂ͅsvlo͂ͅ (Q156p Borgloon),
reͅəsvloͅə (Q156p Borgloon)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
voiture:
vu̯atyr (Q156p Borgloon)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rɛi̯zǭǝl (Q156p Borgloon)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|