34217 |
roepwoord voor de stier |
kom jong:
kǫm jǫŋ (Q156p Borgloon)
|
[N 3A, 13]
I-11
|
24236 |
roerdomp |
pluviaan:
Frings
plyviān (Q156p Borgloon)
|
roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19606 |
roerzeef |
soepzeef:
soͅpzɛif (Q156p Borgloon),
zijg:
vr. voor soep bv. {hØ\\t\\ stump\\r}
zāi̯x (Q156p Borgloon)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19441 |
roestplek |
ijzerenmaal:
ē.zərəmōͅ.əl (Q156p Borgloon)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
rut (Q156p Borgloon)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (Q156p Borgloon),
rog(ge):
rø̄gǝ (Q156p Borgloon)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
pompernikkel:
poͅmpərnekəl (Q156p Borgloon),
(= heel goed brood).
poͅmpərni.kəl (Q156p Borgloon),
nb. teken onduidelijk geschreven; omspelling [ of #.
pømpərnikəl (Q156p Borgloon),
roggebrood:
røgəbroot (Q156p Borgloon)
|
Kent uw dialect het woord pompernikkel = bepaald soort roggebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || roggebrood [ZND 34 (1940)] || zwart brood [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20674 |
roggemeelpap |
bloempap:
blumpap (Q156p Borgloon)
|
Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
overgooier:
øvəryoyər (Q156p Borgloon),
rok:
rok (Q156p Borgloon)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18320 |
rok van grove stof |
moskwa:
[sic, qua??]
moskwa (Q156p Borgloon),
saviot:
[sic]
saviot (Q156p Borgloon),
savioten rok:
[sic]
sjevjotte rok (Q156p Borgloon)
|
rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|