20447 |
rouwsluier aan een hoed |
voile:
vōəl (Q156p Borgloon),
voͅl (Q156p Borgloon)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
24524 |
rozenbottel |
hanenkul:
hâeͅnĕküllē (Q156p Borgloon)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)]
III-4-3
|
17767 |
rug |
rug:
pain in də røk (Q156p Borgloon),
reuk (Q156p Borgloon),
røk (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
rugstrang:
rø̜kstra.ŋk (Q156p Borgloon)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || rug [ZND m] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (Q156p Borgloon)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
33989 |
rugnet |
net:
[net] (Q156p Borgloon),
vliegennet:
[vliegennet] (Q156p Borgloon)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rø̜kriǝm (Q156p Borgloon)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
21094 |
rugstuk |
rugstuk:
rugstuk
røͅkstøͅk (Q156p Borgloon)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
32578 |
ruige mest |
lang mest:
laŋk [mest] (Q156p Borgloon)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rukke (Q156p Borgloon),
rYkə (Q156p Borgloon),
rükke (Q156p Borgloon)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || Rieken: door middel van reukzin gewaarworden (rieken, ruiken) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
mangelen:
mAŋələ (Q156p Borgloon)
|
Ruilen. [ZND m]
III-3-2
|