id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22866 | schaatsijzer | ijzer: ɛ.izər (Borgloon), mes: me(ə)s (Borgloon) | Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [Lk 01 (1953)] III-3-2 |
25043 | schaduw, lommer | lommer: lómmər (Borgloon), lə zitən in ə lumər (Borgloon) | schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)] III-4-4 |
21483 | schafttijd | caftijd: kafətɛət (Borgloon) | schafttijd [RND] III-3-1 |
20696 | schapenvet | schaapsvet: sxōpsveͅt (Borgloon), sxoͅəpsveͅt (Borgloon) | Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
33402 | schapestal, schaapskooi | schaapsstal: sxops[stal] (Borgloon) | De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6 |
34494 | scharrelen | dabben: dabǝ (Borgloon), scharren: sxē̜rǝ (Borgloon), šɛ̄rǝ (Borgloon) | De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12 |
17800 | schede | botje: niet algemeen gebruikt bøͅi̯tšə (Borgloon) | schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1 |
34115 | schede van de koe | lijf: lɛ̄.f (Borgloon) | Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11 |
17730 | scheel | scheel (bn.): shjî.l (Borgloon) | scheel [ZND m] III-1-1 |
17729 | scheel zien | naar maastricht kijken: spottend nô mestrich kie.ke (Borgloon), scheel kijken: schië.l kie.ke (Borgloon) | Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] III-1-1 |