e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsijzer ijzer: ɛ.izər (Borgloon), mes: me(ə)s (Borgloon) Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [Lk 01 (1953)] III-3-2
schaduw, lommer lommer: lómmər (Borgloon), lə zitən in ə lumər (Borgloon) schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)] III-4-4
schafttijd caftijd: kafətɛət (Borgloon) schafttijd [RND] III-3-1
schapenvet schaapsvet: sxōpsveͅt (Borgloon), sxoͅəpsveͅt (Borgloon) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: sxops[stal] (Borgloon) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝ (Borgloon), scharren: sxē̜rǝ (Borgloon), šɛ̄rǝ (Borgloon) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schede botje: niet algemeen gebruikt  bøͅi̯tšə (Borgloon) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
schede van de koe lijf: lɛ̄.f (Borgloon) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel scheel (bn.): shjî.l (Borgloon) scheel [ZND m] III-1-1
scheel zien naar maastricht kijken: spottend  nô mestrich kie.ke (Borgloon), scheel kijken: schië.l kie.ke (Borgloon) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] III-1-1