19919 |
schoffel |
geedgaffel:
gęi̯gafǝl (Q156p Borgloon),
hofschoffel:
hǭfsxufǝl (Q156p Borgloon),
schoffel:
sxofǝl (Q156p Borgloon),
sxufǝl (Q156p Borgloon),
veldschoffel:
vɛltsxufǝl (Q156p Borgloon)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
sxofǝlǝ(n) (Q156p Borgloon),
sxufǝlǝ(n) (Q156p Borgloon)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33307 |
schoffelmachine |
bietenwageltje:
bētǝwēi̯gǝlkǝ (Q156p Borgloon),
stoter:
stø̜i̯tǝr (Q156p Borgloon)
|
Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51]
I-5
|
33782 |
schoft |
schoft:
sxǫu̯.f (Q156p Borgloon)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33970 |
schoftriem |
drager:
drǭgǝr (Q156p Borgloon),
schoftriem:
sxōǝfriǝm (Q156p Borgloon)
|
Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53]
I-10
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zǭǝl (Q156p Borgloon)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
34629 |
schokken |
daveren:
dãvǝrǝ (Q156p Borgloon),
schoggelen:
žugǝlǝ (Q156p Borgloon)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
22371 |
schommel |
schokkel:
n sjokkel (Q156p Borgloon),
schòkəl (Q156p Borgloon)
|
Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
sxuəl (Q156p Borgloon)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
sxo.lkijnər (Q156p Borgloon)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|