e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schudden met de riek schudden: sxø̜dǝ (Borgloon) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
schuier klederborstel: klɛi̯rbo͂ͅsəl (Borgloon) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schuimspaan schuimleper: m.  sxāi̯mløpər (Borgloon, ... ), schuimspaan: sxømspai̯n (Borgloon) lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1
schuld pof: ps. omgespeld volgens Frings.  pōu̯f (Borgloon), pūf (Borgloon), schuld: sgølt (Borgloon) Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] || schuld [ZND m] III-3-1
schuld zonder papieren woord: ps. omgespeld volgens Frings.  wōt (Borgloon) schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)] III-3-1
schurft schurft: sxørǝf (Borgloon) Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] I-11
schurftmijt made: idiosyncr.  mauə (Borgloon), worm: wērəm (Borgloon) mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)] III-4-2
schutter schutter: schetter (Borgloon), schötər (Borgloon) schutter [RND] || Schutter. [Willems (1885)] III-3-2
schutting naast de koeienstand bred: (mv)  brīr (Borgloon) Om de koeienstand af te scheiden van de gang ernaast is er een schutting, een lage muur of een paal of plank aangebracht. De benamingen kunnen vaak ook van toepassing zijn op de scheiding tussen twee paarden in de paardestal. [N 5A, 38d] I-6
schuur achterschuur: ātǝrsxȳr (Borgloon), schuur: sxȳi̯ǝr (Borgloon), sxȳr (Borgloon) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6