33432 |
schuurkelder, aardappelkelder |
betenkelder:
bēi̯tǝkaldǝr (Q156p Borgloon),
kelder:
kaldǝr (Q156p Borgloon)
|
Onder de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer kan zich een kelder bevinden die ten dele uitgegraven, ten dele hoger dan de begane grond gelegen is. De kelder wordt gebruikt als bewaarplaats voor aardappelen, bieten en soms granen. Opgenomen zijn ook benamingen voor een kelder elders in de schuur of net buiten de schuur, die toegankelijk is vanuit de schuur. Omdat de aardappelkelder, die vroeger veelal onder de oven was (vergelijk het lemma "ovenkelder", (3.1.7), tegenwoordig ook vaak in de schuur te vinden is (waarbij de benaming niet veranderde), zijn de benamingen voor de aardappelkelder hier ook opgenomen, vooral omdat ze overeenstemmen met die voor de kelder onder de tasruimte. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70c en 71d; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 25c; N 5, 136]
I-6
|
33416 |
schuurpoort |
schuurpoort:
sxyrpoǝt (Q156p Borgloon),
sxȳrpōǫ.t (Q156p Borgloon)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
34117 |
scrotum |
beurs:
bǭ.s (Q156p Borgloon)
|
Teelzak van de stier. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34522 |
seksen |
gesekt (volt. deelw.):
gǝsɛkt (Q156p Borgloon),
sorteren:
sortērǝ (Q156p Borgloon)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderie:
seldri (Q156p Borgloon),
seͅ.ldəri (Q156p Borgloon)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND m]
I-7
|
19778 |
sering |
lammerstaart:
-
lamme(r)staart (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
lammerstet (Q156p Borgloon),
pinksterbloem:
-
pinksterbloem (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
peinksterbloem (Q156p Borgloon)
|
sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
21256 |
servituut |
vaart:
də voa.t (Q156p Borgloon)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
fronjelneusdoek:
froͅŋəlnøͅy(3)zduk (Q156p Borgloon),
neusdoek:
nuisdoek (Q156p Borgloon),
vlaamse sjaal:
vlomse sjal (Q156p Borgloon)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
sigaar (Q156p Borgloon),
səgAr (Q156p Borgloon)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijs:
seis (Q156p Borgloon),
Frings
sēͅs (Q156p Borgloon),
sijsje:
Frings
sēͅskə (Q156p Borgloon)
|
sijs [Willems (1885)] || sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|