18686 |
sjerp |
ceintuur:
sentuur (Q156p Borgloon)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33550 |
sla, algemeen |
krop:
krup (Q156p Borgloon),
kropsalade:
krøͅpslōͅt (Q156p Borgloon),
salade:
slōͅt (Q156p Borgloon),
slōͅət (Q156p Borgloon)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND m]krop sla [ZND m]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
wid ən zwat gəhout (Q156p Borgloon),
zwad əm blōuw gəhōut (Q156p Borgloon),
zwad ən bloͅu gəhoͅut (Q156p Borgloon)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
33028 |
slaan met de zicht |
slaan:
slǫǝn (Q156p Borgloon)
|
De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.]
I-4
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slōͅpmøts (Q156p Borgloon),
Mannen.
slōͅpmuts (Q156p Borgloon),
Vrouwen.
slōͅpməts (Q156p Borgloon)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
bavetje:
bavēitjə (Q156p Borgloon),
baveͅtšə (Q156p Borgloon),
zeverlapje:
zēivərläpkə (Q156p Borgloon)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25419 |
slachtbijl |
kapbijl:
kapbęǝl (Q156p Borgloon)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|
25342 |
slachten |
slachten:
slá.xtǝ (Q156p Borgloon)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
ree:
rej (Q156p Borgloon),
vaardig voor te slachten:
vjadǝx vør tǝ slaxtǝ (Q156p Borgloon),
vet genoeg:
vęt gǝnux (Q156p Borgloon)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
ree:
ręi̯ (Q156p Borgloon),
vaardig voor te slachten:
vi̯adǝx vør tǝ slaxtǝ (Q156p Borgloon),
vet genoeg:
vęt gǝnux (Q156p Borgloon)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|