e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tweeling kweeling: kjūliŋ (Borgloon) tweeling [ZND 08 (1925)] III-2-2
tweespeen geit: gɛi̯t (Borgloon) Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66] I-11
twijg baguette: bagęt (Borgloon), wisje: wī.skǝ (Borgloon) Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
twintig frank stuk van twintig: ps. omgespeld volgens Frings.  ə støk fan tweͅintšex (Borgloon), twintig frank: ps. omgespeld volgens Frings.  twentšəx fraŋ (Borgloon) 20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
ui, ajuin un: y.n (Borgloon), ø.n (Borgloon), unne: unen (Borgloon) ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2a (1963)] I-7
uienpannenkoek ajuinenkoek: ynəkuk (Borgloon) Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)] III-2-3
uier tettenriem: tętǝrīm (Borgloon), uier: øi̯r (Borgloon), ør (Borgloon), ø̄ǝr (Borgloon), ø̜̄r (Borgloon), ø̜̄ǝr (Borgloon) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12, I-9
uieren bijkomen: (de koe) kymp bēǝ (Borgloon), uieren: (de koe) ø̜̄rt (Borgloon) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uil uil: ayl (Borgloon), uil (Borgloon) uil [Willems (1885)], [ZND m] III-4-1
uit de hand verkopen verpronselen: ps. omgespeld volgens Frings.  vərpronsələ (Borgloon), vərproͅnsələ (Borgloon) Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)] III-3-1