33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lē̜.f (Q156p Borgloon)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
18658 |
valhoedje |
valhoedje:
valhytjə (Q156p Borgloon)
|
hoedje, beschuttend ~ voor kinderen die pas lopen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (Q156p Borgloon),
vallen (Q156p Borgloon),
valə (Q156p Borgloon),
[~an]
vallen (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
vallen [ZND 46 (1946)], [ZND m], [ZND m]
III-1-2
|
34497 |
van de leg afraken |
uitgelegd (volt. deelw.):
ōtxǝlęi̯t (Q156p Borgloon)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
20474 |
van hoge afkomst |
van hoge afkomst:
van howch oufkeumps (Q156p Borgloon),
van ’n hoog aofkeumste (Q156p Borgloon)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33221 |
van uitlopers ontdoen |
(scheuten) afdoen:
af˱dūn (Q156p Borgloon)
|
Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.]
I-5
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rø̜̄.zǝlǝ (Q156p Borgloon),
rø̜̄zǝlǝ (Q156p Borgloon),
rø̜.zǝlǝ (Q156p Borgloon),
rø̜̃u̯zǝlǝ (Q156p Borgloon)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
vaŋə (Q156p Borgloon)
|
vangen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
22091 |
vangijzertje, vangklep aan duiventil |
clapet (fr.):
klà`pètə (Q156p Borgloon)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
das nəty(3)̄rlək (Q156p Borgloon)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|