33393 |
varkenstrog |
krib:
krep (Q156p Borgloon),
trog:
troǝx (Q156p Borgloon),
varkenstrog:
vęrkǝstrõǝx (Q156p Borgloon)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] || De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. Het lemma ''varkenstrog'' is behandeld in wld I.6 (2.4.3). Hier worden enkele aanvullende gegevens vermeld. [N 18, 31; monogr.]
I-12, I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
røy.zəl (Q156p Borgloon)
|
reuzel (gesmolten varkensvet; fr. saindoux) [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
33396 |
varkenswei |
buitenkot:
bǭtǝkǫt (Q156p Borgloon),
varkensbogerd:
vɛrkǝs˱boǝgǝt (Q156p Borgloon)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
25385 |
vaste bloedmassa |
resem:
ręjsǝm (Q156p Borgloon)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
col (fr.):
kol (Q156p Borgloon),
koͅl (Q156p Borgloon)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
stront:
stro.nt (Q156p Borgloon)
|
Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11
|
25395 |
vaste varkenshuid |
zwaag:
zwǭx (Q156p Borgloon)
|
De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.]
II-1
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krep (Q156p Borgloon),
krip (Q156p Borgloon),
krīp (Q156p Borgloon)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
fəslûvət (Q156p Borgloon),
vastəlu.vənt (Q156p Borgloon),
vastenavond:
vaztenaovond (Q156p Borgloon)
|
t Is Vastenavond. [ZND 08 (1925)] || vastenavond [RND] || Vastenavond. [Willems (1885)]
III-3-2
|
26650 |
vat |
vat:
vǭǝ.t (Q156p Borgloon
[(20 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|