17881 |
bluts |
bluts:
blöts (Q156p Borgloon),
uts:
öts (Q156p Borgloon)
|
Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
29573 |
bodem |
bodem:
bǫi̯ǝm (Q156p Borgloon)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
32300 |
bodem van het vat |
bodem:
bodem (Q156p Borgloon),
bǭm (Q156p Borgloon)
|
Het ronde sluitstuk dat aan beide kanten van het vat in de kroos wordt aangebracht. De bodem bestaat uit verschillende losse plankjes die met behulp van drevels aan elkaar bevestigd worden. Zie ook afb. 223. [N E, 38a; monogr.]
II-12
|
32301 |
bodemplanken |
grondduigen:
grondduigen (Q156p Borgloon),
platte duigen:
platte duigen (Q156p Borgloon)
|
In het algemeen de plankjes waaruit de bodem van een vat wordt samengesteld. [N E, 38b]
II-12
|
32306 |
bodemspanzaag |
rondzaag:
rondzaag (Q156p Borgloon),
toerzaag:
toerzaag (Q156p Borgloon)
|
Spanzaag met een smal zaagblad waarmee de bodems van vaten worden rondgezaagd. Zie ook het lemma ɛdraaizaagɛ, ɛkeerzaagɛ in de paragraaf over de spanzaag bij de vaktaal van de timmerman.' [N E, 40a]
II-12
|
21300 |
boek |
boek:
buk (Q156p Borgloon),
bû.k (Q156p Borgloon)
|
boek [ZND 01 (1922)], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukǝt (Q156p Borgloon)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
bukəsəkuk (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon,
Q156p Borgloon)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] || pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
19773 |
boenen |
boenen:
bonə (Q156p Borgloon)
|
boenen [ZND m]
III-2-1
|
21301 |
boer |
boer:
bû.r (Q156p Borgloon),
būr (Q156p Borgloon),
dən ɛ.ilən daich es tə ral be weləmkə be blankər, bə janəkə, be də buər, be də schɛinwɛrkər, be gra.utpa, be uch, be həm, be ör, be (Q156p Borgloon),
labeurder:
labø̄rdǝr (Q156p Borgloon)
|
boer [ZND m] || De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|