e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vredewis vreewis: vrēi̯wēi̯s (Borgloon), vrēwēs (Borgloon), vrijwis: vręi̯węi̯s (Borgloon) Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.] I-8
vregelpaal rol: ręl (Borgloon) In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.] I-3
vriend kameraad: kamərōət (Borgloon), koͅmərotə (Borgloon) vriend(in) [RND] || vrienden [ZND 44 (1946)] III-3-1
vriesweer gevroorte: gəvrjûtə (Borgloon), het vriest stenen: t fres steͅin (Borgloon), koud (weer): kaat weer (onz.)  kàt wē(j)r (Borgloon) vorst (vriesweer) [ZND 08 (1925)] || vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)] III-4-4
vriezenx bakken: bàkə (Borgloon), vriezen: vrīzə (Borgloon), vriezen  vrejzə, vroar, gəvroͅurə (Borgloon) vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)] III-4-4
vroedvrouw botersse (wa.): cf. Tongeren Wb. p. 84 s.v. "bóttëriès"= marskraamster met eieren , gevogelte enz. Zie echter ook het folkloristische verhaaltje: zij werd geacht de nieuwgeboren kindjes uit de koolputten van Luik thuis te bezorgen. Etymologie. Luikerwa. boterèsse, botrèsse.  boterjos (Borgloon), patteresse: mar.: Iets met "patisserie"(suikerbakkerij) te maken???: zie het verhaaltje bij het type "boteresse  patrjōēs (Borgloon), wijsvrouw: waaisvróów (Borgloon), waajsfrouw (Borgloon) Hoe noemt men de (gediplomeerde) vrouw die helpt bij de geboorte, indien er geen dokter aanwezig is? (nld. vroedvrouw) [ZND 46 (1946)] || vroedvrouw [ZND 08 (1925)] III-2-2
vroegmis eerste mis: joͅstə mi.əs (Borgloon), vroege mis: də vrygə meis (Borgloon) Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND] III-3-3
vrouw vrouw: vrōͅ (Borgloon), vroͅu (Borgloon), vroͅw (Borgloon), vrouwmens: vruməs (Borgloon) vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)] III-3-1
vrouwelijk jong van de geit geit: gęi̯t (Borgloon), geitje: gęi̯tšǝ (Borgloon), moedertje: moi̯ǝrkǝ (Borgloon) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf vaarzenkalf: vi̯azǝ[kalf] (Borgloon), vi̯āzǝ[kalf] (Borgloon) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11