18412 |
bolhoed: spotnamen |
hondsstalletje:
hoͅnstäləkə (Q156p Borgloon)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32255 |
bollen |
rollen:
rollen (Q156p Borgloon)
|
Afgezaagde stukken boomstam die ongeveer de lengte van een duig hebben. Zie ook afb. 205 en het lemma ɛstuk boomstamɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager. Het afkorten wordt gedaan met behulp van de trek- of boomzaag. Zie ook het lemma ɛtrekzaagɛ, ɛboomzaagɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 6b]
II-12
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
sloester:
slū.stər (Q156p Borgloon)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
21009 |
bolster van een noot |
buil:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)is niet rond maar hol
bû.əl (Q156p Borgloon)
|
loze noot [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
32326 |
bom, spon |
pon:
pǫn (Q156p Borgloon)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32324 |
bomgatboor |
ponzaag:
ponzaag (Q156p Borgloon)
|
Handboor waarmee het ronde bomgat en tapgat worden geboord. De bomgatboor bestaat uit een boorijzer dat uitloopt op een centrerende geleideboor met daaromheen een zaagring. Zie ook afb. 228. [N E, 48c; A 32, add.]
II-12
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
nə pels (Q156p Borgloon),
pels (Q156p Borgloon),
ənə peͅls (Q156p Borgloon)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
wit en zwart houwen:
wid ən zwat gəhout (Q156p Borgloon),
zwart en blauw houwen:
zwad əm blōuw gəhōut (Q156p Borgloon),
zwad ən bloͅu gəhoͅut (Q156p Borgloon)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
neusdoek:
nøysduk (Q156p Borgloon)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwartkop:
zwatkǫp (Q156p Borgloon)
|
[N 3A, 128]
I-11
|