e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winderig weer windetig (weer): weͅindēͅtex (Borgloon) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] III-4-4
windzuiger windschepper: węi̯.njtsxø̜pǝr (Borgloon) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkelkorf kalebas: də kalbā(ə)s (Borgloon), net: də net (Borgloon) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: (w)Ene (Borgloon), wenne (Borgloon), wenə (Borgloon, ... ), wéjne (Borgloon) III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [Willems (1885)], [ZND m] III-3-2
winterkleren winterkleren: weinterkléjer (Borgloon), weͅintərkleͅjər (Borgloon) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
winterkoninkje koninkje: keuninkske (Borgloon), køͅneŋkskə (Borgloon), Frings  køͅi̯nenkskə (Borgloon), køͅneŋkskə (Borgloon), winterkoninkje: weͅintərkø̄:niŋskə (Borgloon) Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)] III-4-1
winterwortelen poten: pǫu̯tǝ (Borgloon) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wippen wippen: (w)eepe (Borgloon) wippen [GTRP (1980-1995)] III-3-2
wis wis: wē̜js (Borgloon) Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.] II-12
wisselen van de tanden wisselen: wi.sǝlǝ (Borgloon) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9