34143 |
wisselen van tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (Q156p Borgloon),
wīsǝlǝ (Q156p Borgloon)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
⁄t weͅit ne wāt welt (Q156p Borgloon),
t is geen weer
⁄t es e wē(j)r (Q156p Borgloon)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18290 |
wit halsboordje |
col (fr.):
nə kol (Q156p Borgloon),
’ne kol (Q156p Borgloon)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stē̜ǝr (Q156p Borgloon)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (Q156p Borgloon)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
platte kaas:
platə kē(j)s (Q156p Borgloon),
platə kēəs (Q156p Borgloon)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
frulletjesmuts:
fryləkəsmuts (Q156p Borgloon)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
kornet (<fr.):
koͅrneͅt (Q156p Borgloon)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklaver:
stēi̯ǝn[klaver] (Q156p Borgloon)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabuis:
kəbōͅ.əs (Q156p Borgloon),
witte kabuis:
wetə kəbō.əs (Q156p Borgloon),
witte kool:
wetə køͅl (Q156p Borgloon),
witte kuil (Q156p Borgloon)
|
[Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7
|