20637 |
boterham |
boterham:
botəram (Q156p Borgloon),
boͅ(j)təram (Q156p Borgloon),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
botram (Q156p Borgloon),
botteram (Q156p Borgloon),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9 (Eup:th)
bothiram (Q156p Borgloon),
homp:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
hump (Q156p Borgloon),
kant:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
kant (Q156p Borgloon),
snede:
snēi̯ (Q156p Borgloon),
sneͅi̯ (Q156p Borgloon),
snee:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9 (meer boersch)
snee (Q156p Borgloon)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
boo-tje:
boͅu̯kə (Q156p Borgloon),
bukə (Q156p Borgloon),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boukə (Q156p Borgloon),
bowke (Q156p Borgloon),
boterhammetje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bottremke (Q156p Borgloon)
|
Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kaassnede:
kē(j)sneͅi̯ (Q156p Borgloon),
kēəsnēi̯ (Q156p Borgloon)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20832 |
boterham met stroop |
stroopkant:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
strowpkant (Q156p Borgloon)
|
Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20715 |
boterham met vet |
vetsnede:
veͅtsnēi̯ (Q156p Borgloon),
veͅtsneͅi̯ (Q156p Borgloon)
|
Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20754 |
boterham van wit en zwart brood |
grijsbrood:
gre͂ͅsbroͅu̯t (Q156p Borgloon),
preekheer:
prēi̯khēər (Q156p Borgloon)
|
Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
boterspaan:
m.
boͅtərspōən (Q156p Borgloon),
papleper:
m.
papləpər (Q156p Borgloon)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19549 |
boterpot |
boterkroegje:
m.
boͅtərkryxskə (Q156p Borgloon)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
boterpot:
m.
boͅ(i̯)tərpoͅt (Q156p Borgloon),
boterpotje:
botərpøͅi̯tšə (Q156p Borgloon)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
haletten:
a`lętǝ (Q156p Borgloon),
ha`lętǝ(n) (Q156p Borgloon)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|