21507 |
burgemeester |
burgemeester:
bøͅrgəmɛstər (Q156p Borgloon)
|
burgemeester [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
poeder:
poeier (Q156p Borgloon),
poejer (Q156p Borgloon),
pujər (Q156p Borgloon)
|
buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
aarbussel:
ōǝrbø̜šǝl (Q156p Borgloon)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32933 |
bussel hooi |
bussel:
bø̜̄i̯sǝl (Q156p Borgloon)
|
Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.]
I-3
|
33131 |
bussel kort stro |
aarbussel:
ōǝrbøsǝl (Q156p Borgloon),
ōǝrbø̜i̯.sǝl (Q156p Borgloon),
kepsel:
kɛpsǝl (Q156p Borgloon),
kortbussel:
kǫdbø̜i̯.sǝl (Q156p Borgloon)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (Q156p Borgloon),
bø̄sǝl (Q156p Borgloon),
schoof:
sxø̜i̯f (Q156p Borgloon),
sxǫu̯f (Q156p Borgloon),
šof (Q156p Borgloon)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sutjēͅ (Q156p Borgloon),
sutje͂n (Q156p Borgloon)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
gebuur:
geboer (Q156p Borgloon),
geboeər (Q156p Borgloon),
gəbūr (Q156p Borgloon),
gəbyr (Q156p Borgloon),
gəbûr (Q156p Borgloon),
tez fan mɛnə naŋk van mən mam, van mɛnə gəbyr (Q156p Borgloon)
|
buurman [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
hə wujnd in də gəbūrə (Q156p Borgloon)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
geburin:
gəburen (Q156p Borgloon)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|