e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

Gevonden: 3627
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
burgemeester burgemeester: bøͅrgəmɛstər (Borgloon) burgemeester [ZND 44 (1946)] III-3-1
buskruit poeder: poeier (Borgloon), poejer (Borgloon), pujər (Borgloon) buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] III-3-1
bussel geharkte aren aarbussel: ōǝrbø̜šǝl (Borgloon) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel hooi bussel: bø̜̄i̯sǝl (Borgloon) Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.] I-3
bussel kort stro aarbussel: ōǝrbøsǝl (Borgloon), ōǝrbø̜i̯.sǝl (Borgloon), kepsel: kɛpsǝl (Borgloon), kortbussel: kǫdbø̜i̯.sǝl (Borgloon) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bøsǝl (Borgloon), bø̄sǝl (Borgloon), schoof: sxø̜i̯f (Borgloon), sxǫu̯f (Borgloon), šof (Borgloon) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
bustehouder soutien (fr.): sutjēͅ (Borgloon), sutje͂n (Borgloon) bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] III-1-3
buurman gebuur: geboer (Borgloon), geboeər (Borgloon), gəbūr (Borgloon), gəbyr (Borgloon), gəbûr (Borgloon), tez fan mɛnə naŋk van mən mam, van mɛnə gəbyr (Borgloon) buurman [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)] III-3-1
buurt geburen: hə wujnd in də gəbūrə (Borgloon) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw geburin: gəburen (Borgloon) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1