e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

Gevonden: 3627
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fruitworm appelmade: apəlmōͅ (Borgloon), made: idiosyncr.  maue (Borgloon) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
futloze jongen lorejas: lou.rjas (Borgloon), lummel: daz enə lo.məl (Borgloon), slof: slū.f (Borgloon) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
fuut rietgans: Frings  reͅi̯tgās (Borgloon) fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)] III-4-1
gaan gaan: go.n (Borgloon) gaan [ZND m] III-1-2
gaatje voor de schoenveter oog: ouge (Borgloon), rijgkotje: də réͅxky(3)̄tšəs (Borgloon) gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3
gadeslaan? gaderslaan: zən zōͅkə (e) gōͅr slø.n (Borgloon) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
gaffel vork: də vørək (Borgloon) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2
galgenaas deugnit: enə døɛnit / doeͅnet (Borgloon), vagebond (<fr.): vōͅgəbo.nt (Borgloon), vaurien (fr.): vaurien  vā.riŋ / vāreŋ (Borgloon) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-3-1
galiot galiot: galjo (Borgloon) Kleine driewielige kar. Ze heeft een korte dissel met een oog, waaraan een koe of een paard via een zwenghout aangespannen werd. De galiot kan zowel een klein wieltje vooraan hebben als een slepend blok dat dient om het voertuig horizontaal tehouden. Het karretje diende om kleine lasten te vervoeren, bijvoorbeeld om klaver van het veld te halen of een zak graan naar de molen te brengen. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; JG 1b; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr.] I-13
galopperen galopperen: galǝ`piǝrǝ (Borgloon) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9