22436 |
gebruik |
gebruik:
gebr"k (Q156p Borgloon),
gewente:
gewente (Q156p Borgloon),
gewoonte:
gewounte (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
manier:
menier (Q156p Borgloon)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
hə s eͅədinstəç (Q156p Borgloon)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
32250 |
gedraaid hout |
hout met een wrong:
hout met een wrong (Q156p Borgloon)
|
Hout waarvan de draad spiraal- of schroefvormig links of rechts van de as loopt. Gedraaid hout is moeilijk te klieven en levert duigen op die scheef zijn. [N E, 2]
II-12
|
19046 |
geduld |
patience (fr.):
heͅit tog ə bitsjə pasjɛnsə (Q156p Borgloon)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
braaf:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
brōͅf (Q156p Borgloon),
gedwee:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
gədweͅi (Q156p Borgloon),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gədwei (Q156p Borgloon),
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gədweͅi (Q156p Borgloon),
verstandig:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
verstaaijnig (Q156p Borgloon)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gīl vɛ.rəf (Q156p Borgloon)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen halve cent waard:
geen half cent jad (Q156p Borgloon),
geen sik waard:
geen tjiek jad (Q156p Borgloon),
geen tabak waard:
toebak = oude pijptabak
geejn toebak jaad (Q156p Borgloon)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21587 |
geen waarde |
geen waarde:
Ook jade.
da het gen jādzə (Q156p Borgloon)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
29054 |
geer |
geer:
gīr (Q156p Borgloon)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫt˲vō ̝ǝrǝ (Q156p Borgloon)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|