24449 |
ringrups |
pepelrupsel:
pipəlrupsəl (P218p Borlo)
|
ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33478 |
rode aalbes |
rode kroezelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
roei kroesel (P218p Borlo)
|
rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
rode biet:
rui̯ bit (P218p Borlo)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20886 |
rode bieten |
bieten:
bîetə (P218p Borlo)
|
rode bieten; Wanneer ze als groente voor het eten bestemd zijn en er wordt thuis gevraagd: "Wat eten we vandaag?"wat wordt er dan geantwoord? "We eten vandaag ............. [DC 49 (1974)]
III-2-3
|
24405 |
rode bosmier |
dikke mieremet:
deͅkə mirəmɛt (P218p Borlo)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34033 |
rode koe |
rode koe:
rui̯ [koe] (P218p Borlo)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (P218p Borlo)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roei kuul (P218p Borlo),
roeie kuul (P218p Borlo),
rooi kuul (P218p Borlo),
rui ky(3)̄əl (P218p Borlo)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
34217 |
roepwoord voor de stier |
mannetje:
męnǝkǝ (P218p Borlo)
|
[N 3A, 13]
I-11
|
20819 |
roeren |
roeren:
ruujere (P218p Borlo)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|