e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trechter op de gierton trechter: trɛxtǝr (Borlo) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
treiteren de duvel draaien: den duvel dreën (Borlo), de stek opjagen: de stek opjaogen (Borlo), plagen: plaogen (Borlo) Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] III-1-4
trek, eetlust goesting: goesting (Borlo) hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)] III-2-3
trekhaken, -ogen ogen: ūgǝ (Borlo) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica harmonica: armaunica (Borlo) Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] III-3-2
trommeltje trommeltje: tryməlkə (Borlo) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht oplopen: oplūpǝ (Borlo) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
tros vruchten tros: tros (Borlo) tros [ZND 32 (1939)] I-7
trouwpak trouwkostuum: trako.støm (Borlo) trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)] III-1-3
trui bloes: blus (Borlo), gestrikt (volt.deelw.): gəstreͅk (Borlo), pullover: pøloͅuvər (Borlo) damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)] III-1-3