18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
caban (fr.):
ka.baŋ (P218p Borlo)
|
regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34146 |
wild |
driftig:
dreftex (P218p Borlo)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
34026 |
wilde koe |
niet ingeschreven koe:
nɛ ęnxǝsxręi̯vǝ [koe] (P218p Borlo)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
wilde rozelaar:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
wilde rozelaar (P218p Borlo),
wilde rozenstruik:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
wilde rouzestroek (P218p Borlo)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
wilde klaver:
wīlǝ klau̯vǝr (P218p Borlo),
wilde sulker:
weldǝ sølǝkǝr (P218p Borlo),
zurkel:
zurkel (P218p Borlo)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
Ene wei (P218p Borlo),
wijdenboom:
e ∂n∂ we:i bu∂m (P218p Borlo),
wilg:
⁄nə weͅləx (P218p Borlo)
|
wilg [N 38 (1971)], [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
17596 |
wimper |
wimpel:
wimpels (P218p Borlo)
|
lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
25160 |
winderig weer |
gek weer:
gek weer
geͅk wējər (P218p Borlo),
zot weer:
zot weer
zoͅt wējər (P218p Borlo)
|
winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25209 |
windhoos |
houwvrouw:
holle vrouw (vr.)
hoͅulvroͅuw (P218p Borlo)
|
klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|