20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gəpazdəkoͅp (P218p Borlo)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
zoer (P218p Borlo)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
sulkel:
søləkəl (P218p Borlo)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoermous (P218p Borlo),
zuurmoes (P218p Borlo),
zūrmuu̯s (P218p Borlo)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)] || zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
32917 |
zwaden spreiden |
breken:
brēǝkǝ (P218p Borlo)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
34036 |
zwartbonte koe |
zwarte koe:
zwatǝ [koe] (P218p Borlo)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte kroezelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
zwatte kroessel (P218p Borlo)
|
zwarte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
bloətlās (P218p Borlo)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
gestrikte kous:
gestrekde kose (P218p Borlo)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18644 |
zwarte gevederde muts met kinbanden |
kornet (<fr.):
koͅrneͅt (P218p Borlo)
|
muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|