18252 |
doek |
doek:
doek (P218p Borlo)
|
doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
enne witten doek (P218p Borlo)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
22873 |
doel |
goal (eng.):
də goͅul (P218p Borlo)
|
Het doel. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
Kipper
kepər (P218p Borlo)
|
Doelverdediger. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22872 |
doelpunt |
goal (eng.):
goͅul (P218p Borlo)
|
Doelpunt. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
duifhaan:
davon (P218p Borlo),
dāvōn (P218p Borlo),
duifhaan/-hoorn:
dāvōu (P218p Borlo)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kelver:
dǫlǝ kęlǝvǝr (P218p Borlo)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
17908 |
dompelen |
in het water steken:
in t wetter steken (P218p Borlo),
in ⁄t wetter steken (P218p Borlo, ...
P218p Borlo)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
donderen (P218p Borlo, ...
P218p Borlo),
donderen (m.)
doͅndərə (P218p Borlo)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24832 |
donderkruid |
donderkruid:
dondər kra:t (P218p Borlo)
|
donderkruid [DC 46 (1971)]
III-4-3
|