| 22416 |
leefnet |
leefnet:
leefnet (L428p Born)
|
Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
WLD
dóaf noot (L428p Born, ...
L428p Born)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
| 24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (L428p Born),
verlaten (ruimte):
verlaöten (L428p Born)
|
niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 18920 |
leegloper |
leuteraar:
leuteraar (L428p Born)
|
een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19365 |
leep, doortrapt |
slim:
slum (L428p Born)
|
zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21593 |
leerling |
leerling:
lérling (L428p Born)
|
de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 28498 |
leggende werkbij |
eierleggende werkbij:
eierleggende werkbij (L428p Born)
|
Een werkbij die eieren legt. Bij moerloosheid kunnen ook werkbijen optreden als eierenlegster. Maar zij doen dit leggen niet zo goed als de moer. De eieren zijn echter onbevrucht, omdat de werkbij geen darrenzaad heeft ontvangen. Uit de eieren komen alleen darren. Eieren van leggende werkbijen vindt men altijd aan de rand van een cel. Een koningin legt in het midden van de cel. Zie voor de fonetische documentatie van (werkbij) het lemma Werkbij en van (bij) het lemma Bij. [N 63, 62a]
II-6
|
| 29060 |
legger |
legger:
lɛgǝr (L428p Born)
|
Het liggend deel van een omvallende kraag. [N 59, 123b]
II-7
|
| 20580 |
lekkerbek |
slokmuil:
sjlókmoel (L428p Born)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 28934 |
lengte |
lengte:
lęŋtǝ (L428p Born)
|
Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b]
II-7
|