| 28981 |
spinnetje, driehoekige trens |
vleug:
vlø̄x (L428p Born)
|
Handgeborduurde hechting in de vorm van een driehoek, toegepast als versterking van de uiteinden van plooi, zak of split, of een vliegvormig gestikt hoekje tegen het uitscheuren. [N 62, 41b; N 59, 57; MW]
II-7
|
| 24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
bast:
WLD
bast (L428p Born)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 33589 |
spitskool |
spitskool:
WLD
spitskoal (L428p Born)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
WLD
spits moes (L428p Born)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 22492 |
spitsroeden lopen |
spitsroede(n) lopen:
spitsroe loapen (L428p Born)
|
Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (L428p Born),
omgraven:
om[graven] (L428p Born)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
| 33639 |
splijtkool |
splijtkool:
WLD
spleetkeul (L428p Born)
|
[N 82 (1981)]
I-7
|
| 24706 |
splitsing van de stam |
vork:
WLD
vórk (L428p Born)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 19806 |
spons |
spons:
špons (L428p Born),
špoͅns (L428p Born)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
| 21160 |
spoorweg |
spoorweg:
spoorweg (L428p Born)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|