28460 |
spoorwieltje |
draadwieltje:
draadwieltje (L428p Born)
|
Een wieltje aan een handvat dat dient om draden in een kunstraat te bevestigen. [N 63, 15]
II-6
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspǭrǝ (L428p Born),
hānǝšpǭrǝ (L428p Born)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19707 |
sport van een stoel |
spil:
špīl (L428p Born)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
19359 |
spotten |
spotten:
spotten (L428p Born, ...
L428p Born)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
spreef (L428p Born)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
praten:
zelden gebruikt
pròòtə (L428p Born)
|
praten [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprinkelen:
sprinkelen (L428p Born)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24963 |
springvloed |
springtij:
springtij (L428p Born)
|
springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sprènkhaan (L428p Born)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprokkelen (L428p Born)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|