21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) plekken:
plekken (L428p Born)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18809 |
(iets) bevinden |
keuren:
kēūren (L428p Born)
|
vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22095 |
<naam> |
besteken:
besteken (L428p Born)
|
Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18520 |
[baaienjas?] |
baaien jas:
baaie jas (L428p Born)
|
een baaien jas met opgestikte figuren en gesloten met witte knopen [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18210 |
[jasje] |
jasje:
jeske (L428p Born),
stoep:
sjtub (L428p Born)
|
Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18211 |
[wambuisjas?] |
katoenen jasje:
ketoen jeske (L428p Born),
stoep:
sjtub (L428p Born)
|
Hoe noemt men hetzelfde kledingstuk, van katoenen stof vervaardigd? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoes (L428p Born)
|
de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18097 |
aambeien |
bloedende takken:
blooiende takken (L428p Born)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18212 |
aan flarden |
<uitdr.> de kleren viel hem van het lijf af:
de kleijer velen ’m van ’t lief aaf (L428p Born)
|
Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)]
III-1-3
|
25067 |
aandeel, part |
part:
paart (L428p Born)
|
het deel van het geheel dat men krijgt [garant, rantsoen, part, portie, deel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|