24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
WLD
scheut (L428p Born)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24674 |
lork |
lariks:
WLD
larks (L428p Born)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21218 |
losse plankbrug |
vlonder:
vlonder (L428p Born)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21738 |
loteling |
loteling:
loteling (L428p Born)
|
iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22400 |
loten |
loten:
lōͅtə (L428p Born)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25247 |
loteren, los zitten |
loteren:
loteren (L428p Born)
|
los zitten, gezegd van onderdelen [loteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21194 |
luchtballon |
luchtballon:
lucht ballon (L428p Born)
|
een ballon die kan opstijgen met een mand eronder om personen te vervoeren [ballon, luchtbal, luchtbol, luchtschip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24998 |
luchtbel in water |
bobbel:
bobbel (L428p Born)
|
de opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof [wal, wel, brobbel, bobbel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18918 |
lui |
lui:
lui (L428p Born)
|
niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
béuken (L428p Born)
|
zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|