22347 |
met sneeuwballen gooien |
sneeuwballen gooien:
sneebel goaien (L428p Born)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17969 |
met snelheid over iets heen vliegen |
snoeken:
snoken (L428p Born)
|
vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
beetje regen:
bitje règen (L428p Born),
buien:
buuje (L428p Born)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] || regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛ ̝tsǝlē̜r (L428p Born)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
20513 |
metworst |
braadworst:
braotwoos (L428p Born)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21585 |
mevrouw |
mevrouw:
mevrouw (L428p Born)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middəch (L428p Born)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17839 |
middagdutje doen |
dutten:
dutten (L428p Born)
|
middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middageten:
middig èten (L428p Born)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
negenman:
negenman (L428p Born)
|
De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|