24626 |
rank |
reng (mv.):
WLD
reng (L428p Born)
|
Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20515 |
ranzig |
garstig:
gaastig (L428p Born),
ranzig:
ranzig (L428p Born)
|
ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19839 |
raspen |
raspen:
raspen (L428p Born, ...
L428p Born)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
24711 |
ratelpopulier |
ratelaar:
WLD
ratelēēr (L428p Born)
|
De ratelpopulier; heeft bijna ronde bladeren met een gegolfde rand die aan lange platte stelen zitten; bij een beetje wind bewegen ze schuin langs elkaar, wat een ritselend geluid geeft (drilboom, vuilboom, klater, fledderaar, klaterteer, klatelleer). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
28600 |
raten inkorten |
afsnijden:
āfsni-jǝ (L428p Born)
|
Het opsnoeien van de raten door de imker bij korfteelt. Een drietal keren op verschillende tijden in het jaar moet dit korten van de raten gebeuren om het volk te beteugelen en het zwermen te verhinderen. [N 63, 80a]
II-6
|
20529 |
rauw |
rauw:
rauw⁄h (L428p Born)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
stoeien:
stoeien (L428p Born)
|
Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18868 |
razen en tieren |
tekeergaan:
tekeergaan (L428p Born)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
razend:
roazend (L428p Born)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24975 |
rechtop |
steil:
stiel (L428p Born)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|